Lees Mei, Introductie 2021

 


Het ding en de mijmering


Waar karperruggen doen nu hun koketterie.Hoor ’s nachts - de kikkertjeskakofonie
De lammeren stuiteren! luisteren op de wei,
Ze buitelen door die warme lentelijst van mei.


Wie begint er niet te mijmeren op een mooie dag in mei? Zo ervoer ik die maand in mijn jeugd, in de duinen en polders van Noord-Holland. Ik herinner me de verwondering toen ik voor het eerst kikkervisjes zag in ons geheime poeltje in Bergen aan Zee. Tegenwoordig bloeien de bloemen acht dagen vroeger, vliegen de libellen eerder. Ik zag al eens eind februari een moedereend voor haar bibberende kroost uitzwemmen. Gelukkig zijn de kraaien nog gewoon nu in mei de draadjes uit het klimtouw in onze appelboom aan het stelen voor hun nest.

Mei anno 2021 is nog altijd betoverend en zo moet het anderhalve eeuw geleden voor het kind Herman Gorter in de Wormerveerse polder ook al zijn geweest.


Hij zou er niet heel veel later een onovertroffen gedicht naar vernoemen. Het is 19 maart 1889 als Mei uitkomt. “Het Ding is af”. Toen Gorter als jonge man zocht naar een nieuw en vernieuwend geluid, om met een episch gedicht hoorbaar te maken, vond hij in mei de inspiratie die hij zocht. De lente was zeker Gorters lievelingsseizoen, en dat was ongebruikelijk voor een dichter in de vrome, herfstige 19e eeuw. Hij moest er zich zelf mee op de kaart zetten bij zijn dichter-vrienden, en dat lukte. Zij, De Tachtigers, stonden voor een poëzie die niet moralistisch of nuttig was, maar pure individuele expressie, en dat was Mei.

In Mei lijkt de jongeman Gorter al met een indrukwekkende reikwijdte en de nodige weemoed terug te kijken op niet alleen de lente, maar de lentetijd van zijn leven, of men kan wel zeggen, van het leven. In Gorters gedicht is de lente een meisje.

De reis van het meisje

Mei is één van de twaalf dochters van de Zon en de Maan, er is er één voor elke maand. Om de beurt reizen ze af naar de aarde om daar hun seizoen vorm te helpen geven. Als Mei aankomt op het strand, wordt de overleden April, haar zusje, onder gruwelijk gekerm en gehuil van de zee juist afgevoerd. De vergankelijkheid komt al vroeg ten tonele. Mei is verdrietig, maar de Zon troost haar en ze is te opgetogen over wat haar te wachten staat om er lang bij stil te staan.

Mei leest als een impressionistisch schilderij van een onafgebroken reeks van gevoelens in beelden – beelden in woorden als penseelstreken. De beelden versmelten en er vormt zich een verhaal, een drieluik.

Je kan de weg nog al eens kwijtraken tussen al die metaforen. Als je pagina’s lang over schipbreukelingen leest moet je nog gaan leren dat Gorter eigenlijk het verdriet van de zee over de dood van April aan het beschrijven was. Daarom misschien goed om kort de verhaallijn te schetsen en de karakters erin nog eens voor te stellen.

Het linkerpaneel van ons drieluik beschrijft de reis van Mei, door het idyllische Hollandse landschap van zee, bloemen en duinen. Waar ze komt bloeit de lente op: het meiwerk wordt gedaan. Mei vangt een vlinder, rent achter een bij aan. De Dichter is kort bij haar en zal nog vaak terugdenken aan hun mooie avonden samen, maar voor Mei ligt elke laan nodend open en zij gaat alleen verder.

Het middenstuk. Mei is in de bergen aangekomen en ze hoort in de verte een betoverend gezang schallen dat haar diep raakt maar dat even plotseling stopt als dat het begon. Ze kan de stem niet uit haar hoofd zetten. Gelukkig ziet ze de volgende dag de lichtgevende gestalte van de jonge god Balder. Hij zingt hoe hij een grote schepper was, maar hoe hij plotseling blind wakker werd. Wat hem nog beweegt is muziek. Hij verdwijnt en tegen de zin van moeder Maan gaat Mei eenzaam naar Balder op zoek en stijgt op door een toverachtig godenrijk tot in het paleis van de goden. Die houden zich nog vooral bezig met eten en drinken, en vader Wodan zit treurig op zijn troon achterin de zaal te wachten op Balder. De goden vieren spontaan feest als ze van Mei horen dat Balder nog leeft. Mei verdraagt al deze blijdschap niet en vlucht. Ze stijgt verder op, gelooft dat ze door Balder zelf naar hem toegetrokken wordt, en inderdaad komt ze in zijn wereld terecht, een weergave van zijn ziel gevuld met beelden van natuur en muziek. Maar Balder wil niet kortstondig ontwaakt zijn zoals de mensen, hij wil eeuwig zo zijn. Alleen zijn ziel is eeuwig, die heeft hij in de muziek gevonden, en hij wil alleen zijn met zijn ziel. Mei zinkt gedesillusioneerd terug naar aarde.

In het rechterpaneel vervolgt Mei haar reis op aarde, herenigd met de Dichter. Met hem beziet ze zijn stad, kanalen, de scheepswerf, het zware leven van de gewone man. Dat leven is niets voor Mei. Ze verwelkt in haar verdriet. Terwijl Juni nog door het raam gedag zegt, sterft Mei. Ze wordt door haar moeder opgehaald en door de Dichter begraven in de branding, daar waar Mei een maand eerder nog aan land gekomen was.

Het wicht, de dichter en de rest

Het verhaal wordt verteld door de Dichter. Hij komt Mei een paar keer tegen, maar volgt haar op haar hele reis. Dat doet hij met de

Duiven, zijn gedachten, die zich mogen wiegen over en om u,

en zelfs in het zielenrijk is de Dichter

Al die tijd diep in u Mei, u zelf :

Tot op zekere hoogte is de Dichter dus één met Mei.

Dan is er natuurlijk Mei zelf. Ze is blank en blozend, mollig en heeft lang blond haar. Veel meer leren we niet over haar uiterlijk. Het doet er niet echt toe. Ze is een bloem, een papaverroos, betoverend door haar onschuld, net als een zangeres betoverend kan zijn door haar bewegingen. Je ziet haar zwierig zorgeloos zeilen door het landschap. Alles komt naar haar toe: de bloemen en de vlinders, en later, haar aanbidders.

Mei verscheen 132 jaar geleden. Maar hoe oud is Mei eigenlijk?

Ze heeft geen normale levensloop. Ze sterft geen oud vrouwtje, en er spoelt geen baby aan. Als ze op een bootje aan komt drijven is ze een kind.

De liefste, blondste, ja de kleine mei. Dit kind was louter, niets dan lieflijkheid... Zo mooi was ze, zo zacht, een rozeblad geblazen door de warme boswind.

De laatste dagen van haar reis door het duinlandschap is ze al oud genoeg voor wat meer gezamenlijk vertier met de Dichter:

Mijn mondje regent kussen en jij, jij, dorstige jongen vraagt maar altijd meer.

Het hart van de Dichter bonst ervan.

Aan het begin van zang twee wacht de Dichter tevergeefs op dit kind. Hij heeft een tempel voor haar gebouwd, maakt muziek en hoopt dat ze komt spelen. Maar Mei heeft een lange reis gemaakt, en spelen, dat doet ze niet meer. Maar al het goede komt nog altijd op haar af.

“Niemand was er, of kende Mei wel, alle dingen boden ze mij wel aan voor enen kus.”

De goden kunnen ook niet aan haar charmes ontkomen:

Allen keken waar ze langs kwam om, sprekende als ze aankwam, vóór haar stom”.

Kan ze dan misschien ook het hoogste bereiken?

Dat hoogste, dat is Balder, Balder is zowel de illusie als de desillusie van Mei. Balder is een soort Bono: hij zingt prachtig en hij geeft licht. Hij is de god die de wereld mooi heeft gemaakt. En waar Bono een donkere zonnebril draagt, is Balder plotseling echt blind geworden. Zijn verlies doet hem in zichzelf keren. Balder is dus een beetje mental. Maar Balder is geen Bibian.

Idoena is Balders vrouw. Ze is de toegewijde vrouw die wacht en wacht... op hem. Als ze hoort dat hij nog leeft is ze vreselijk blij. Mei ontloopt het liefst Idoena’s blijdschap...

Er is nijd in ieder droevig hart bij vrolijkheid...


Toen ik in Bergen aan Zee als kind me aan de kikkervisjes vergaapte, paste mijn buurmeisje wel eens op. Zij heette Idoena en dat, zou later blijken, was niet toevallig. Haar vader had dat zo bedoeld. Maar ze had weinig op met poëzie.

De vader van Mei is dus de Zon. Hij is van het type vader dat van een afstand helpt waar hij kan, vooral met inspirerende zonnestralen.

Gorters eigen vader sterft als hij zes is. Hij zal altijd vaderfiguren opzoeken, zoals de Wagneriaanse componist Diepenbrock.

Meis moeder is de Maan. Ze kan Mei niet loslaten als die per se met die foute jongen wil, terwijl de aarde nog zoveel mooie dingen te bieden heeft. Met de pijn die elke moeder kent zegt ze uiteindelijk:

“Gij wilt ze niet, nu ga dan ver van mij.

Moeder Maan is een reusachtige lamp die over het aardoppervlak schrijdt, maar knielt o zo teder en liefhebbend om de gestorven Mei in haar armen te dragen.

Het linkerpaneel en het rechterpaneel, de eerste en de derde zang, zijn deels symmetrisch. De Dichter en Mei zijn in beide samen, maar we zien er ook saters, Tritonen terugkomen, de ervaren stroomvrouw en de twaalf plichtsgetrouwe uren, eerst welkom, dan tragisch.

Zo gaat Mei dus in het kort, maar waar gaat Mei nu eigenlijk over?

Gorter in Mei

Gorter wilde vooral iets vol licht en met een nieuw geluid neer zetten, en wel iets dat klinkt als gefluit. Toch lijkt dat iets, dat ding, ons ook iets te willen vertellen.

Gaat Mei over de liefde voor een meisje, of voor het Hollandse lentelandschap? Dat doet het denk ik, maar er is natuurlijk veel meer aan de gang.

De eerste zang leest als een lentebries en zit vol van de jeugdige verwondering.

De lange tweede zang leest als een droom. Een spinster spint een belhamel van een wolkje, goden drijven mammoeten voort. De wereld van Balder is al even toverachtig, gemaakt van natuur en muziek. Mei in haar jeugdige overmoed, zoekt het hoogste.

De afsluitende derde zang is het meest concreet. We zien vooral de vergankelijkheid van de onbezorgdheid, we zien het volwassen leven waar nog weinig ruimte is voor verwondering.

Gorter is, als gezegd, in het meisje Mei zelf, hij volgt haar zelfs als ze ver weg is. Mei is een deel van Gorter, Mei is een deel van de levenscyclus. Gorter herbeleeft zijn jeugd in haar, haar zorgeloosheid, verwondering en eindigheid ervan.

In de eerste zang komt een herhaling voor:

Zij lag drinkend den slaap, zonder gerucht / blies ze haar adem in de koele lucht.

Er volgt een beschrijving van het verschrikkelijke gekerm van de zee om de dood van April. Dan weer terug naar Mei:

Zij lag drinkend den slaap, zonder gerucht / blies ze haar adem in de koele lucht.

Zo onverstoorbaar is Mei in haar onbezorgdheid.

Zo’n herhaling wordt genadeloos gespiegeld in de derde zang. Eerst lees je over een gemoedelijk straatbeeld:

De straten waren stil, maar aan de wanden / waar glazen waren zat een enkle vrouw

Mei is stervende. Juni komt langs en zegt haar zuster vaarwel. Dan weer terug naar diezelfde passage:

De straten werden stil, maar aan de wanden / waar glazen waren bleef een enkle vrouw

Opnieuw onverstoorbaarheid. Maar nu is het het dagelijks leven dat gewoon doorgaat, ondanks het verdriet, ook al zijn Meis laatste dagen geteld. Wat een effectieve en indringende manier om het leven samen te vatten!

Gorter is niet alleen één met Mei, maar ook één met Balder. Mei zegt:

Gij zijt als hij, als hij in uwe stem”.

Daar zit van alles in verstopt. Mei en Balder zijn beiden een aspect van Gorter, maar kunnen niet samen zijn. Mei, Balder en de Dichter verliezen allemaal wat ze liefhebben, maar gaan er anders mee om. Er is hunkering naar de oplossing.

Balders ziel is net als die van Gorter, vol van natuur en muziek. Hij probeert het authentieke beleven eeuwig te maken. Iets wat de meeste mensen niet lukt.

Probeert Gorter ons te vertellen dat het gedicht zijn gevonden manier is om onze pure waarneming van natuur en muziek samen te brengen, en om aan de vergankelijkheid te ontkomen? Mei is zo bezien, een ode aan de kracht van poëzie.



Mei in Gorter

Misschien helpt het om eens naar de persoon Gorter en zijn verdere werk te kijken.

Gorter groeide op met zijn moeder in Wormerveer en Amsterdam. Hij was allereerst een liefhebber van de natuur. Mei was niet het eerste gedicht van Gorter. Al in zijn eerdere werk Lucifer bezingt hij de lente en de duinen. Het eerste deel van Mei schreef hij in de duinen van Velsen.

Gorter was zinnelijk. De rode lijn in Gorters werk tot het allerlaatste is de liefde, voor de natuur, voor poëzie, voor vrouwen. Hij had tijdens zijn leven een opeenvolging van geliefden, zijn muzen, van Wies voor Mei tot Ada voor zijn Verzen tot Jenne voor zijn latere werk Pan. Daarin verbeeldt het meisje de door Gorter inmiddels geliefde arbeidersheilstaat.

Veel kenners vonden en vinden Gorters werk dat volgde op Mei, de Verzen van 1890, zijn mooiste en belangrijkste werk, de Zonnebloemen, of de Sergeant Pepper, van de Nederlandse poëzie. Waar Mei een trance-opwekkende scenic route is langs een enorme reeks aan beelden, ideeën en woordgespeel, zijn de Verzen de heldere poelen langs die route om in rond te wentelen en in rond te zien. Waar Gorter in Mei gevoelens beschrijft, laat Gorter in Verzen zijn gevoelens zelf schrijven. En dit proces was slopend voor hem. Hij verzaakte soms op te dagen bij zijn werk als leraar klassieke talen.

Sport sterkte hem wat aan. Zo zwom hij fanatiek, speelde tennis en cricket. Er staat een mooie passage in Mei, waarin hij twee rennende goden vergelijkt met twee fietsers die om het snelst fietsen. Het lijkt welhaast een anachronisme. Waren er in 1889 al fietsen? De safety bicycle, de eerste echte racewaardige fiets, was toen nog maar net uitgevonden, maar Gorter bezingt hem al.

De vader van Idoena, mijn buurmeisje, was in al deze zaken het evenbeeld van Gorter. Hij leerde me zwemmen en windsurfen. Wij gingen samen de natuur in, en hij droeg daar hele passages uit Mei voor. Dat is de herinnering, de beleving, die mij zo dierbaar is. Gorter-kenner Garmt Stuiveling noemde dat de ontroering der herinnering die ook de herinnering der ontroering is.

In zijn poëzie hunkert Gorter altijd. Mei hunkert, Balder hunkert, de Dichter hunkert. Na de emotionele Verzen zoekt Gorter met toewijding het rationele. En dan de marxistische heilstaat. Hij wisselt zelfs ideeën uit met Lenin. Gorter zoekt ook naar vereniging. Hij is in Mei en hij is in Balder. In meerdere van zijn beroemdste Verzen wil hij opgaan in zijn geliefde.

Terug naar de verwondering

Gorters tijd was er één van industrialisering en individualisering. Er waren stoommachines en elektrisch licht, alles kon gedaan met Newton en met Maxwell. Men dacht dat de wereld af was. Maar dan waren daar opeens de Tachtigers, de grote impressionisten, de expressionisten, Eliot, Joyce en Elsschot. Einsteins relativiteitstheorie en kwantumfysica. Het einde was een nieuw begin, en in de Nederlandse poëzie stond Gorters Mei daar weer aan het begin van.

Nu is het de tijd van het internet, informatie en individualisering. De muziek lijkt al een tijdje af. We kunnen alles wat we willen weten tot op 8 decimalen voorspellen. Alles wat je wilt zien vind je in seconden op een scherm. De wereld lijkt weer af. Maar kennen onze kinderen nog verwondering om kikkervisjes in de sloot? De jeugd van tegenwoordig, dat is een uitdrukking die waarschijnlijk al in Gorters tijd gebezigd werd. Maar de jeugd van tegenwoordig!

Om de onontkoombare desillusie te kunnen nemen als die is, moet je verwondering gekend hebben. Laten we onze kinderen daarom de natuur in nemen. Dan vinden ze op een dag de Mei van Gorter wel.

Welnu, een magnifieke jongeman zei ooit:

Mijmering over een ding is teerder dan het ding.

Laten we ons daarom maar eens wenden tot het Ding.

Tekst M. Kruijff. Foto's M. Kruijff en Ralf Wessels.

Comments

Popular posts from this blog

Introduction to Herman Gorter: Selected Poems - by Lloyd Haft

Gorter's Bright Light

The Essential Gorter : a view into the mind of a great poet